Anderkaffer

zichzelve

Zichzelve

     Het tikken van de klok deed Erik denken aan school. Ook wel een beetje aan zijn eerste kantoorbaantje. Dat gevoel brengt hem het dichtste bij het gevoel hoe mensen zich moeten voelen tijdens een voetbalfinale. Twee-één en nog zoveel tikjes verwijderd van de vrijheid. Erik haat voetbal. Hij haat voetbal net zo erg als dat hij de klok haat. Vooral nu, want nu is er geen eindtijd. Die klok blijft maar tikken. Alsof ‘ie niet alleen het bloed onder Erik zijn nagels wil wegtrekken, maar ook zijn laatste beetje zin om überhaupt nog maar iets te willen.
     De kamer is rommelig. Er hangt een blauw- grijs gekleurde walm en het ruikt er muf. Net als je sportsokken die je na een uitputtende slag opgerold en al na een week in een sporttas terug kan vinden. Erik haat eigenlijk elke sport.
     Ik ken Erik al een tijdje. Mij haat hij niet,
althans, niet dat hij dat ooit noemde. Ik wil niet zeggen dat ik mij er door vereerd voel, maar toch ergens wel speciaal aangezien hij bijna alles haat.
Of misschien is veel een beter woord.
     Het observeren van het getik komt ’em de strot uit en vlak voor het moment dat hij waarschijnlijk de klok kapot zou hebben gegooid, besluit Erik het pand te verlaten. Vervelen kan ‘ie immers net zo goed buiten, als dat ‘ie dat binnen kan.
     Het park zou het volgende slachtoffer van
zijn emo-zijn worden. Wat totaal niet gek is, want Erik gaat sowieso altijd naar het park op vrijdag. De andere zes dagen van de week haat hij het park.
Maandag en woensdag zijn er altijd van die bootcamps. Een “overactieve & niks bereikende groep vetkleppen zonder leven” noemt ‘ie ze. Dinsdag zijn er te veel bejaarden. Het weekend is al helemaal geen optie.
Het weekend is voor kinderen.
Haat hij.
Voor de donderdag geeft Erik geen specifieke reden, maar dat is ook een kutdag.
Vrijdags.
Prima.
     Ik weet dondersgoed dat het niet om die andere dagen gaat. Het gaat ’em juist om de vrijdag, want op vrijdag is zij daar.
En haar haat Erik zekersteweten niet. Daar durf ik mijn lever om te wedden.
     Erik weet haar naam niet.
‘Nog niet’, zeg ik dan altijd, maar telkens als ik dat antwoord geef, haalt Erik zijn schouders op en gaat hij in de keuken nog twee Stolichnaya inschenken. Voor mij met ijs, voor hem zonder. Niet dat hij ijs haat, maar Stoli wilt hij lauw.
     Dronk hij maar eens een wodka voor hij naar het park ging, dan zou hij haar misschien een keer durven aanspreken, maar Erik is bang. Bang voor een blauwtje.
En Erik haat blauwtjes.
Smurfen, M&M’s, plekken, maar niet het blauwe jurkje dat zij wel eens draagt. Dat staat haar juist prachtig. Net als vandaag.
Show More

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *